Elk deelgebied heeft wel een paar plaatsen die getuigen van de gevechten die er tijdens beide wereldoorlogen plaatsgevonden hebben en de herinnering bewaren aan de strijders die eraan deelnamen. Om deze plaatsen in eigen tempo te ontdekken, zijn de Wegen van Herdenking uitgebreid met fiets- en wandeltochten. Elke tocht is ontworpen als een thematocht met diverse te bezoeken plaatsen, beschreven in een geïllustreerde routebeschrijving met historische feiten. De tochten zijn te raadplegen via de mobiele telefoon of te downloaden via internet. De oorlogen zijn teruggebracht tot menselijke maatstaven en op originele manier gebruikt om een streek en zijn erfgoed te leren kennen.
Terug naar de lijst met tochten
De 7.0-versie van iOS niet de inhoud van deze kaart correct weer te geven. Om de informatie goed te kunnen bekijken moet u upgraden naar versie 7.1
Voordat de stad Bailleul (Belle) in 1918 volledig verwoest werd, vormde de rechthoekige Grand’Place (Grote Markt) het centrum van de stad. Het plein was omgeven door talloze winkeltjes: klokkenmaker, juwelier, kruideniers, schoenlappers, graan- en zaadverkoper, bakkers, kleermakers, kapper, fotograaf, drogist, ijzerwaren, speelgoedzaak... Voor de oorlog schatte men het aantal kroegen en cafés op een twintigtal.
De in een lijn geplaatste en in het centrum geconcentreerde herenhuizen werden qua stijl overheerst door 18e-eeuws klassiek, met bepleisterde witte gevels voorzien van rechte, rechthoekige ramen.Vanaf maart 1919 overweegt de gemeente een nieuw ontwikkelingsplan voor de stad.
Diverse projecten worden gepresenteerd en op 25 maart 1920 gaat de gemeenteraad akkoord met het project van Louis-Marie Cordonnier: dit project staat het behoud van de oorspron-kelijke indeling voor, met een wederopbouw van de belangrijkste monumenten en verbrede straten die leiden naar de Grand'Place.
Wat de architectuur betreft, valt de keuze op de neo-Vlaamse stijl, geïnspireerd op een aantal panden in Brugge. De stijl zal toegepast worden op openbare gebouwen, privépanden, en zelfs op sommige gevels van fabrieken, waardoor de stad een geheel nieuw aangezicht krijgt.
Photos credits: CHAB
Tussen de 10e en de 13e eeuw steekt een nieuwe maatschappelijke klasse de kop op: de burgerij. Deze handelaars en ondernemers (voornamelijk lakenfabrikanten in Bailleul) eisen het recht op zelfbestuur. In de steden die stadsrechten van de graaf van Vlaanderen verkregen, werden belforten gebouwd. Het belfort van Bailleul wordt onder meer gebruikt als uitkijkpost ter bewaking van de stad en omgeving in oorlogstijden en is vaak getuige van branden en wederopbouw. Aan deze functie wordt vandaag herinnerd in de vorm van de windwijzer Melusine, die vanaf de top van het belfort de stad bewaakt.
Eind maart 1918 slaat een Duitse bom een gat in het belfort en enkele dagen later vernietigen de geallieerde batterijen het gebouw om de Duitse troepen die de stad zijn binnengedrongen te verjagen. Alleen de muren van de gotische zaal uit de 13e eeuw staan nog overeind (nu op de lijst van Historisch Monumenten).
Na oorlog krijgt architect Louis-Marie Cordonnier de opdracht het stadhuis en het belfort weer op te bouwen. Beide gebouwen worden in 1932 feestelijk geopend en vervolgens in 2005 op de werelderfgoedlijst van de UNESCO geplaatst.
Het belfort van laag naar hoog: op de begane grond de gotische zaal, ter hoogte van het balkon het kantoor van de burgemeester, hierboven de archiefzaal die voorheen de beroemde 'oorkondes' bevatte, en ten slotte onder de omloop de klokken. Het carillon met 35 klokken is gehuisvest in de top. Elk kwartier galmt er een Vlaams deuntje door de stad. Het meest opmerkelijke element van het stadhuis is het bordes met de loggia. Hier kondigden de vertegenwoordigers van de magistraat verordeningen of belangrijke evenementen aan. In een iets hogere nis staat een beeld van Notre-Dame de Foy, beschermheilige van huis en haard.
Het grote glas-in-loodraam boven de trap is te bezichtigen tijdens de openingstijden van het gemeentehuis. Het raam vertoont de belangrijkste bestaansmiddelen van de stad - kant, aardewerk, linnen, lakenstof - en streekproducten - linnen, tarwe, hop en aardappels.
Photos credits: P. Morès / coll. P. Verdru / IWM / Ville de Bailleul
Op de plaats waar nu de watertorens staan, stond vroeger de jongensschool die tijdens de oorlog werd gevorderd door het Britse gezag en ingericht als militaire apotheek. De Britse medische eenheid n° 53 Casualty Clearing Station installeert zich in september 1915 in het gebouw.
In die tijd stond voor deze school de openbare fontein. De fontein werd in 1844 aangelegd om het chronische watertekort van de stad te verlichten door het bronwater van de Mont Noir (Zwarte Berg) op te vangen. Acht zuilen voorzagen de inwoners van voldoende water. De eerste watertoren werd gebouwd in 1882 tegen de gevel van de St. Vaastkerk en valt onder de bombardementen van 1918.
In 1921 wordt op het hoogste punt van de stad een nieuwe watertoren opgetrokken die ook huizen met meerdere verdiepingen van water kan voorzien. De architecten zijn genoodzaakt de jongensschool te verplaatsen. De tweede toren wordt in 1961 toegevoegd. Het water komt uit de heuvels van de Artois, op 40 kilometer afstand van Bailleul.
Photos credits: coll. P. Verdru
Het museum werd in 1861 samengesteld uit een legaat, geschonken door de rijke verzamelaar Benoît De Puydt aan zijn geboortestad. Deze griffier van nieuwsgierige aard verzamelde zijn hele leven lang kunstvoorwerpen uit de Vlaamse cultuur van de 15e tot de 19e eeuw. Latere schenkingen van kunstenaars en -liefhebbers zetten de bijzondere charme van dit museum kracht bij.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog blijft het museum open voor militairen en speciale gasten, die het de bijnaam 'Le Petit Cluny' geven, naar het Musée de Cluny (middeleeuwse kunst) in Parijs. In maart 1918 verhuizen twee militaire trucks een klein deel van de collectie naar Normandië.
Het gebouw is volledig verwoest. Naar schatting is 70% van de collectie verloren gegaan. Dankzij de oorlogsschadevergoeding is de verzameling gereconstrueerd.
Om verloren gegane schilderijen te doen voortleven, stelt Museum Benoît-De-Puydt in 1881 door de toenmalige conservator opgestelde nauwgezette beschrijvingen tentoon op panelen met de oorspronkelijke afmetingen van de werken. Zo kan iedereen zich een beeld vormen van deze 'spookschilderijen'.
Photos credits: Musée Benoît-De-Puydt
Het huis van historicus Ignace de Coussemacker (1842-1890), nummer 30, wordt tijdens de oorlog gebruikt als bidplaats. Het huis krijgt een votief fronton en een plaat met het opschrift: 'Dit huis is een van de weinige panden die de verwoestingen van onze stad in 1918 heeft overleefd, geloofd zij het aanbiddelijke hart van Jezus'. De architectuur is anders dan die van de huizen ernaast die dateren van de wederopbouw, zoals nummer 36, waar de okerkleurige bakstenen en natuurstenen gevel gesierd is met krullen, pinakels, jakobsschelp, fronton.
De zaal Marguerite Yourcenar op nummer 3 werd in 1923 ontworpen door architect René Dupire.De zaal deed eerst dienst als provisorische kerk voor de parochie St. Vaast en later als parochiezaal. De zaal wordt in 1940 zwaar beschadigd door bombardementen en met schaarse middelen gerestaureerd. Ondanks deze verliezen blijft de architectuur van uitstekende kwaliteit: de middeleeuwse Vlaamse kenmerken zijn nauwgezet en doorwrocht. De ingang is voorzien van tudorbogen.
Photos credits: Coll. P. Verdru / OTI Cœur de Flandre
Voor de oorlog was deze kerk een hallenkerk: een kerkschip met drie middenbeuken van gelijke hoogte en breedte, gescheiden door zuilen, een stijl die vanaf de 15e eeuw in de mode was in Vlaanderen. In die dagen lag de openbare tuin, ontmoetingsplaats van de plaatselijke bevolking, achter de kerk.
Tijdens de wederopbouw worden de werkzaamheden wegens financiële moeilijkheden uitgesteld van 1926 tot 1930: de begrotingen worden gehalveerd en de ambities van de architecten L.M. en L.S. Cordonnier herzien. Toch is de kwaliteit van de bouwmaterialen belangrijk voor dit neo-Byzantijnse gebouw in eclectische stijl met romaanse kunst in de timpanen, de toren, de koorafsluiting, het kansel en het hoofdaltaar, art deco in de orgelkast, Egyptische kunst in de kapitelen en biechtstoelen, en die uit Ravenna in het gebruik van mozaïeken.
Lucien Detrez bepaalt de iconografie, uitgevoerd door Camille Deberdt (beelden) en Charles Hollart (glas-in-loodramen). De ramen in de kooromgang vertellen de geschiedenis van Bailleul en in de dwarsbeuk die van de Heiligen van Vlaanderen. De apsiskapel is gewijd aan de Heilige Antonius de Kluizenaar.Deze heilige wordt in Bailleul vereerd als beschermheilige en genezer.
Photos credits: Ville de Bailleul
Beide panden zijn het werk van architect Jacques Barbotin. Nummer 4 is geïnspireerd op een oud Brugs pand. Het is een van de meest indrukwekkende reconstructies uit de wederopbouw. De gevel beslaat ongeveer 17 meter en is verdeeld in drie stukken. De centrale gevel is de symmetrische as. De versiering is van hoge kwaliteit met veel motieven: paneeldeur, lijst met uitspringende sluitstenen, barok opschrift, reling, gevelnis, dakvensters met lichtkoepeltjes…
Photos credits: Ville de Bailleul
Het oorlogsmonument staat op de plaats van de voormalige kerk St. Armand, een jezuïetenkapel uit de 17 e eeuw. Het monument herinnert aan de vernietiging van de stad, de opoffering van militairen en burgers, en de doden uit de Frans-Duitse oorlog van 1870. Architect Barbotin bouwde het monument van bouwmaterialen uit de ruïnes van de belangrijkste monumenten van de stad (belfort, kerken St. Vaast en St. Armand). Een levenskrachtige, gevleugelde Victorie stijgt op uit de verwoesting (beeldhouwer Camille Debert).
Photos credits: OTI Cœur de Flandre
Deze in 1925 gebouwde school is gewijd aan het onderwijs in kantklossen. Gele baksteen, trapgevels, ruitvormige ramen, muurijzers, uitspringend dak en kozijnen geven dit gebouw een opmerkelijk neo-Vlaams karakter. Een wapenschild van natuursteen op de gevel toont een jonge kantwerkster aan het werk en een spinnewiel. Het opschrift 'Le Retour au Foyer' refereert aan de vereniging die het kantklosonderwijs nieuw leven inblies. Een van de sponsors van de bouw was de Amerikaanse advocaat en filantroop William Nelson Cromwell.
Photos credits: OTI Coeur de Flandre / Coll. P. Verdru
In 1713 bekrachtigt de Vrede van Utrecht de annexatie van Ieper en zijn burggraafschap aan het Huis van Oostenrijk, wat leidt tot de overplaatsing van de door de baljuw voorgezeten rechtbank (Présidial), gerechtshof voor heel 'Frans-Vlaanderen langs de kust'. Het in 1776-1777 gebouwde pand in Frans klassieke stijl is het enige openbare gebouw in Bailleul dat de verwoesting overleeft. In 1920 worden de twee rechter traveeën en het tijdens de oorlog vernielde dak gerestaureerd.
Photos credits: Coll. P. Verdru
Het Britse monument werd gebouwd op verzoek van de Londense War Office, in nagedachtenis aan de Britse 25e Divisie die ten koste van zware verliezen bijdroeg aan het standhouden van het front van het Heuvelland tussen 1915 en 1918. Op de zijden van het monument staan de namen van de eenheden van de divisie, de veldslagen waaraan zij deelnam, in nage-dachtenis van de 13.290 mannen die er sneuvelden. De blazoenen van Groot-Brittannië en Bailleul, met het Oorlogskruis dat de stad op 7 juni 1921 tijdens de onthulling van het monument ontving, staan er ook op.
Photos credits: CHAB
De openbare tuin van Bailleul dankt zijn naam aan Jean Pichon, afgevaardigde van het departement Nord vanaf 1888. Zijn huis in de Rue Saint-Jacques, nummer 8, wordt tijdens het Duitse offensief in april 1918 verwoest. Na de oorlog schenkt hij het perceel aan de gemeente voor de aanleg van een openbare tuin. In zijn openingsrede verklaart hij dat de stad Bailleul zijn reputatie als 'tuinstad' best verdient. In onze dagen hebben we het eerder over een 'stad op het platteland'.
De voormalige meisjesschool, nu kleuter- en basisschool, werd in 1923 gebouwd door architect René Dupire. Gele baksteen, een gevel rond een centraal gebouw met veel versieringen en een uitgehouwen fronton. Een overdaad aan ramen voorziet de klassen in een zee van licht. Het leien dak bevat 22 dakvensters.
Photos credits: Coll. P. Verdru
Dit gebouw, werk van René Dupire, wordt bij de voltooiing in 1926 al beschouwd als een van de grootste successen van de Wederopbouw.
Het staat op de plek waar vóór 1914 de meisjesschool en de kostschool Les Dames de Saint Maur stonden. De jongensschool bestaat bij de bouw uit vier aparte gebouwen rond een tuin: het schoolgebouw, het badhuis en twee woonhuizen.
Het schoolgebouw met de monumentale gevel van 45 meter ligt van de straat af. Door een schaduw- en lichtspel komt de gele baksteen goed naar voren.
Het vooruitgeschoven centrale stuk staat in verbinding met het badhuis, waarin nu de mediatheek van de stad gevestigd is. Het badhuis was zowel toegankelijk voor de leerlingen als voor de wijkbewoners die zelf geen badkamer hadden, een modernistisch streven van de gemeenteraad van die dagen om van de Wederopbouw te profiteren om de volkshygiëne te verbeteren.
Photos credits: OTI Coeur de Flandre
Bailleul Communal Cemetery werd in oktober 1914 in de buurt van de gemeentelijke begraafplaats aangelegd om Britse, Franse en Duitse militaire slachtoffers een laatste rustplaats te geven.
De hospitaalstad Bailleul ontvangt tijdens de opeenvolgende slagen bij Ieper veel gewonden van de slagvelden. Eind 1915 wordt deze militaire begraafplaats uitgebreid met plaats voor meer dan 4.500 slachtoffers, voornamelijk Britten en soldaten uit landen van het Britse imperium, zoals Australië, Nieuw-Zeeland, Canada en India.
Na de wapenstilstand in 1918 worden de graven van kleine militaire begraafplaatsen rond Bailleul overgeplaatst naar deze Communal Cemetery Extension en de houten kruisen worden vervangen door witte grafstenen. Aan de zuidoostkant van de begraafplaats omgeven twee indrukwekkende kapellen, die op Griekse tempels lijken, de Herdenkingssteen met het opschrift: Hun naam leve tot in de eeuwigheid (Their name liveth for ever more). Een derde Britse begraafplaats, Outtersteene Communal Cemetery Extension, ligt in een buurtschap van Bailleul en bevat 1.397 graven.
Tot op heden werken de hoveniers van de Commonwealth War Graves Commission het hele jaar door aan het onderhoud van deze begraafplaatsen, die van lente tot herfst baden in bloemenzeeën.
Photos credits: OTI Coeur de Flandre